Werelden van verschil

Contracten tussen auteurs en exploitanten van hun werk hadden mijn aandacht. Ik deed van mijn bevindingen (en uitstapjes) schriftelijk verslag, ook in Plot. Het wordt tijd sommige fakkels over te dragen. Dit is in goed overleg met de redactie daarom mijn laatste column voor Plot. 

Die columns gingen over de nogal ingewikkelde manier waarop in Nederland en in veel andere landen het creëren, produceren en gebruiken van audiovisueel materiaal (zeg maar films en tv) is geregeld. Het wordt tijd voor conclusies, en wel vanuit het gezichtspunt van schrijvers en hun rechten. 

Mijn belangstelling voor specifiek het scenariorecht, te verstaan als het auteursrecht op met woorden geschreven scenario’s, kwam uit mijn dagelijkse werkzaamheden voort. Mij begonnen in groeiende mate wezenlijke verschillen op te vallen tussen auteurscontracten. Mijn belangstelling liep parallel met mijn werkzaamheden. Zo begon ik met columns voor het Leids Universiteits Blad (LUB). De toestemming die gegeven moest worden, zat kennelijk verborgen in het lidmaatschap van de redactie.

Een volgende stap werd gevormd door verhalen waarmee ik de Reina Prinsen Geerligsprijs 1964 won. Dat werk werd uitgebreid tot een verhalenbundel, Hanen in de kloostertuin geheten. Dat was meteen de eerste keer dat ik een boekcontract onder ogen kreeg en ik begreep er niet veel van. Ik schreef al gauw een jeugdboek, dat ook vergezeld van een contract kwam.

De overstap naar hoorspelen en toneelstukken met hun eigen soort van contracten was groot. Weer groter werden de verschillen toen ik afleveringen van tv-series als het sociaal-realistische Waaldrecht schreef, een serie die dankzij de toen bestaande twee zwart-witzenders vaak tegen de drie, vier, vijf miljoen kijkers trok. De VARA zette me aan het werk voor de tv-serie Klaverweide, naar een ontwerp van mijzelf en met in meerderheid door mijzelf uitgeschreven afleveringen. Dat vroeg weer om een andere benadering van mijn positie in de contracten.

Ik werkte als bewerker met Paul Verhoeven en Gerard Soeteman aan enkele afleveringen van de tv-serie Floris en als co-auteur aan Soldaat van Oranje. Ik schreef voor Paul een ironisch scenario voor de vaak door de VPRO uitgezonden korte film De Worstelaar. Samen met Paul schreef ik het oorspronkelijke filmscenario Affaires. In mijn eentje was ik de auteur van het scenario Een slager uit Holland.

Daartussendoor, in 1986, richtte ik met schrijvende collega’s Lira op en werd ik de eerste voorzitter (tot eind 2016). En zie daar: dat gebeurde vanwege een nieuw soort geldstroom, collectieve gelden die ook en vooral in de richting van makers van audiovisuele werken begon te vloeien: kabelgelden, later ook thuiskopiegelden.

Mijn vooropleiding in het zoveel mogelijk vriendelijk, maar vastberaden knokken voor betere arbeidsvoorwaarden en rechtencondities kreeg ik vooral in Hilversum, waar ik vanaf begin 1970 vanuit het Netwerk Scenarioschrijvers vaak voorzitter was van een redelijk vaste delegatie van scenarioschrijvers. Dat was weer een andere tak van sport: collectief van opzet, individueel voor wat betreft enige overeengekomen onderhandelingsruimte. Wij moesten de vergoedingen in het kader van de NOS-Honorariumregeling hoe dan ook omhoog zien te praten.

Met dat soort collectieve regelingen ben ik tot in het begin van deze eeuw bezig gebleven, laatstelijk met Robert Alberdingk Thijm aan mijn zijde en wijlen Willem van Beusekom als vertegenwoordiger van de omroepen tegenover ons. De nieuwste wetgeving die de arbitrage wil bevorderen, helpt niet. Producenten doen niet mee. In hun wanhoop grijpen scenarioschrijvers soms een reddingsboei en worden contractueel coproducent.

Mijn conclusie is gebaseerd op wat heel duidelijk is: de creativiteit van de schrijver, voor mij het essentiële deel van het maakproces, wordt steeds vaker en heftiger belaagd door werkelijk alle groeperingen die hun rol spelen in het audiovisuele productieproces.

Wat zoek je?