ACE-directeur Jacobine van der Vloed: ‘Filmmaken is netwerken’

Veel Europese artistieke films komen uit de koker van producenten die zijn aangesloten bij ACE. Deze organisatie bevordert onderlinge contacten, stimuleert coproducties en is een bron van kennis over de Europese filmindustrie. Jacobine van der Vloed, eerder agent van scenaristen en regisseurs bij Henneman Agency, is sinds kort directeur van ACE. Plot sprak met haar over twee gescheiden werelden. “’Leg je ergernis eerlijk op tafel’, zeg ik altijd als er hommeles is tussen een scenarist en een producent.”
 

Ze komt net van een gesprek over verzekeringen, eerder op de dag heeft ze met de makelaar een ruimte beoordeeld op geschiktheid voor het nieuwe hoofdkantoor en meteen na het gesprek wacht de volgende afspraak. Jacobine van der Vloed heeft het druk sinds haar benoeming tot directeur van de Europese producentenvereniging ACE.

Het is een wereld van verschil. Enerzijds de Plot-lezer, de al dan niet succesvolle scenarioschrijver achter zijn zacht ruisende laptop, anderzijds de rol van Van der Vloed in de filmindustrie. Haar carrière startte in 2003 bij de gastenontvangst van het Rotterdamse Filmfestival, maar ze stroomde daar snel door naar CineMart, het Hubert Bals Fonds en het Rotterdam Lab, allemaal ontmoetingsplaatsen voor internationale producenten. Ze werkte er tien jaar en las honderden filmprojecten.
Daarna volgde een periode van bijna vier jaar als agent voor scenarioschrijvers en regisseurs bij Henneman Agency, een functie die ze combineerde met lesgeven aan de Filmakademie Baden-Württemberg in Duitsland en met Art:Film, een eigen initiatief waarin kunst en film samenkomen. Maar afgelopen najaar kreeg Van der Vloed, die ACE al goed kende uit haar Rotterdamtijd, de vraag of ze belangstelling had om leiding te gaan geven aan de organisatie, waarvan zo’n tweehonderd onafhankelijke producenten uit Europa en enkele tientallen van daarbuiten lid zijn.

Van Parijs naar Amsterdam
Van der Vloed hapte toe. Ze solliciteerde en werd per 1 januari 2017 benoemd tot directeur en head of studies van ACE. De afkorting staat voor ‘Ateliers du Cinéma Européen’, maar dat mogen we vergeten. ACE is per 1 januari verhuisd van Parijs naar Amsterdam en wordt omgevormd van een Franse naar een Nederlandse vereniging, met de naam ACE Producers, zonder dat de afkorting nog wordt uitgeschreven.
 
Het is de verhuizing waar Van der Vloed deze dagen zo druk mee is. “ACE is een begrip onder Europese producenten en tijdens mijn Rotterdamtijd had ik altijd heel veel contact met het ACE Netwerk. De laatste jaren waren echter lastig, zoals voor vele culturele organisaties in Europa. Dat is onder andere te zien aan de website van ACE. Die is heel erg aan vernieuwing toe, maar er moesten keuzes worden gemaakt. Afgelopen jaar heeft een aantal mensen hard gelobbyd om het tij te keren. Vooral door geld van het Nederlandse Filmfonds – eind vorig jaar is 150.000 euro toegezegd – is er nu een kentering. Vandaar de verhuizing naar Amsterdam, waar het mijn taak zal worden om ACE een boost te geven en terug op de kaart te zetten.”
En dat is belangrijk, vindt Van der Vloed. “ACE is ooit ontstaan omdat een aantal gevestigde Europese producenten van arthouse films er behoefte aan had. Zij zijn sterk afhankelijk van subsidies, maar het ontbrak aan enig overzicht over wat er in Europa op dat vlak beschikbaar was. ACE is een organisatie waar die informatie wordt uitgewisseld.
Elk jaar worden bijvoorbeeld – op basis van ingestuurde filmprojecten – zestien ACE-producenten uitgenodigd voor een serie van drie workshops. Eén daarvan gaat over financiering. Daar legt elke deelnemer in een halfuur uit welke fondsen, subsidies en andere financieringsmogelijkheden er in zijn of haar land zijn. Dat is namelijk ongelofelijk ingewikkeld en alles verandert ook voortdurend. Alleen al in Duitsland heb je zoveel verschillende fondsen met ieder hun eigen richtlijnen, in alle deelstaten om maar iets te noemen.

Ik heb regelmatig verteld over het Nederlandse systeem. Welke mogelijkheden er zijn voor buitenlandse producenten bij het Filmfonds, wat het Cobofonds doet, hoe de cash rebate-regeling werkt (waarbij tot dertig procent van de productiekosten van een film wordt vergoed), en hoe het zit met ons omroepsysteem. Dat laatste snapt trouwens niemand. Het is ook onbegrijpelijk, een erfenis uit de verzuilingstijd waar we het helaas mee moeten doen.”

Toni Erdmann
En natuurlijk gaat het bij de ACE-workshops ook over de inhoud. Zo was er afgelopen november een case study rond de Duitse komedie Toni Erdmann, die het extreem goed doet over de gehele wereld, wat voor een Duitse film van bijna drie uur bijzonder is. “Het is voor andere producenten interessant om te horen hoe zo’n film tot stand is gekomen. Ze wisselen tijdens zo’n bijeenkomst ook eigen ervaringen uit en delen dingen die níet goed zijn gegaan, want dat gebeurt natuurlijk. We willen een sfeer creëren waarin mensen open durven te zijn. Met falen kun je ook verder komen.”
Ook script development is een vast onderdeel van de workshops. Alle zestien producenten krijgen een script consultant toegewezen, die live of in Skype-sessies feedback geeft op het scenario van het project waarmee ze bezig zijn; iets wat de producent weer gebruikt in zijn overleg met de scenarioschrijver.
Aan de workshopreeksen van ACE houden mensen tot in lengte van dagen contacten over, en ze leiden tot veel coproducties. Daarnaast organiseert ACE het hele jaar door op festivals en coproductiemarkten netwerkbijeenkomsten die voor alle leden toegankelijk zijn. “Als je als Nederlandse producent iets wilt weten over België of Denemarken of welk Europees land dan ook, zijn er mensen die je om advies kunt vragen. Dat is de filmindustrie. Het is heel erg netwerken. Wie kun je bellen?”, zegt Van der Vloed.

“Het is echt niet makkelijk om een film te produceren, om al dat geld bij elkaar te hengelen. Producenten doen daar soms wat geheimzinnig over, maar ik denk: leg het maar op tafel tegenover schrijvers en andere makers van de film. Dan krijg je alleen maar meer respect beide kanten op.”

Wantrouwen
De afstand tussen producent en schrijver/regisseur geeft regelmatig problemen, ziet ze. “Als agent van schrijvers en regisseurs bij Henneman merkte ik vaak een zeker wantrouwen jegens producenten, in sommige gevallen terecht. Maar het uitgangspunt moet niet zijn dat ze niet deugen. Van producenten wordt verwacht dat ze heel veel kunnen: een people’s manager zijn, de financiering regelen, verstand hebben van marketing, inhoudelijke feedback kunnen geven, etc. etc. Maar niet alles behoort tot hun kwaliteiten natuurlijk, al kunnen ze expertise in huis halen.
Het is mijn ervaring dat dingen regelmatig misgaan in the heat of the moment. Het zijn heel vaak menselijke dingen, waarbij er niets aan de hand was geweest als iemand eraan had gedacht de telefoon te pakken en alle betrokkenen te informeren. En ja, als je als scenarist niet voor een viewing wordt uitgenodigd of voor de rode-loper-première is dat belachelijk. Het is zo gegroeid dat regisseurs zichtbaarder zijn, maar waarom? Ik heb daar geen antwoord op. In de tv-wereld ligt het trouwens anders, daar is de scenarist vaak bekender, dus het is niet overal kommer en kwel.
Leg je ergernis eerlijk op tafel, zeg ik altijd als er hommeles is tussen een scenarist en een producent. Als je dingen niet bespreekt worden ze groter en groter. Zeker bij scenaristen, die veel alleen aan het werk zijn, kan ik me dat heel goed voorstellen. Maar open zijn, moet je leren. Als agent ben ik wel meegegaan als schrijvers dat moeilijk vonden. In andere gevallen heb ik gezegd: als de praktijk je echt niet bevalt, ga dan de barricaden op, voer actie. Er is natuurlijk heel veel gerommel geweest de laatste jaren, met bijvoorbeeld de rechtszaken over collectieve rechten etc. Die strijd gaat nog steeds door.”

Van der Vloed vindt de komst van ACE naar Nederland positief voor het filmklimaat in Nederland. ACE-activiteiten zullen zich meer dan voorheen mede hier afspelen. En Nederlandse producenten krijgen makkelijker toegang tot een breed internationaal netwerk van collega’s. In april wordt in Amsterdam de derde workshop van de jaarlijkse reeks gehouden – ook daar houdt Van der Vloed zich mee bezig.

“Ik denk dat Doreen (Boonekamp, directeur van het Filmfonds, gs) goed heeft gezien dat er bij ACE kwaliteit zit waarvan Nederlandse producenten kunnen profiteren. Al is Nederland altijd outward looking en een natie van handelaars en koopvaarders geweest. Het is heel jammer dat het Binger Filmlab niet meer bestaat, maar je hebt nog altijd CineMart, het Hubert Bals Fonds en dergelijke. De cash rebate begint ook zijn vruchten af te werpen met grote internationale producties die in Nederland worden gedraaid. Zoals afgelopen zomer The Hitman’s Bodyguard.”

Voedingsbodem
Een goed filmklimaat of niet, succes in deze tak van cultuur blijft iets heel grilligs en onvoorspelbaars, vindt Van der Vloed. “Hoe komt het dat in Nederland hele goede films worden gemaakt, maar films uit België toch sneller naar internationale festivals gaan en het daar vaak beter doen? Ik vraag me dat regelmatig af. Ik denk weleens dat België, omdat het zo’n onmogelijk, verscheurd land is, daardoor meer voedingsbodem heeft voor goede films.

Nederland heeft dat minder. We hebben nog steeds het poldermodel in onze genen en gaan al gauw voor de gulden middenweg. In Duitsland heb je dat ook. Mijn mededocent Tobias Pausinger aan de filmacademie in Württemberg had er moeite mee dat de film Toni Erdmann zo enorm de hemel in werd geprezen, terwijl er in zijn ogen ook veel andere heel goede Duitse films zijn geproduceerd dit jaar. Ik zei tegen hem: ‘Wees gewoon eens een keer trots dat een Duitse artistieke komedie het zo goed doet’! Daar hebben wij in Nederland soms ook een handje van. Volgens mij is het overigens ook de taal. Nederlands is niet fijn om aan te horen in het buitenland, al zeggen veel mensen dat dat onzin is. Zij vinden Deens nog gruwelijker, maar dat vind ik dan weer niet.

Het is ongrijpbaar. Ik zag onlangs weer een Nederlandse film die ik echt heel erg mooi en grappig vond. Maar bijna niemand ging ernaartoe. Geen idee waarom. Timing, marketing, doelgroep, er zijn vele aspecten waar het mis kan gaan. Een andere Nederlandse film, die het briljant deed op internationale festivals, had de pech in première te gaan in een hele warme week in de nazomer en verdween roemloos uit de bioscopen. Dat soort factoren speelt ook mee.

Wat ik trouwens wél vaak denk, is dat in Nederland meer tijd en geld zou mogen naar ontwikkeling. Dat geldt overigens vooral voor commerciële films die uit de markt worden gefinancierd. Die worden soms zo gehaast gemaakt, ik heb bij Henneman Agency weleens een script gelezen waar de verhaallijnen echt niet meer te volgen waren. Maar het draaien moest beginnen. Dat komt natuurlijk omdat tijd geld is; als een film helemaal via de markt wordt gefinancierd moet hij vaak ook snel gemaakt worden. Maar het is zo zonde. Dan heb je 100.000 bezoekers, oké, maar als je net iets meer tijd neemt, weet ik zeker dat er meer bezoekers op afkomen en er dus meer geld wordt verdiend. En daar ging het toch om.”

Voor de scenaristen die in hun stille werkkamer schrijven aan een uniek filmidee dat beslist ooit door een conglomeraat van ACE-producenten moet worden gemaakt, heeft Van der Vloed wel wat advies. “Ga zo snel mogelijk met je idee naar iemand toe. Een film maak je samen. Je kunt wel dingen helemaal uitontwikkelen, maar een regisseur of producent zal er ook wat over willen zeggen, dus je kunt maar beter snel gaan praten. En kunnen loslaten, dat vinden scenarioschrijvers vaak moeilijk, wat heel begrijpelijk is. Maar het hoort bij het beroep dat je hebt gekozen. Je moet daarin een balans vinden.”

ACE heeft zich tot nu toe altijd gericht op bioscoopfilms, maar vanwege de opkomst van tv-drama wordt inmiddels gekeken of de organisatie op het gebied van (co-produceren van) Europese series iets moet gaan doen. “Daar gaan we eens goed induiken, een besluit daarover is zeker nog niet genomen.”

Eerst de volgende afspraak. En een kantoor. En de verzekering. En een nieuwe website. En die workshop.

Wat zoek je?