40 jaar Sesamstraat

Het was in 1971 dat Ben Klokman, hoofd jeugdzaken NOS, en Dolph Kohnstamm, hoogleraar ontwikkelingspsychologie, in Zweden een symposium bezochten van de Amerikaanse Children’s Television Workshop. Hun doel was het bestuderen van een populair Amerikaans kinderprogramma, dat kleuters en peuters met speelse scènes voorbereidde op de basisschool. Zou dit format wellicht naar Nederland kunnen worden gehaald?

Kohnstamm schreef een gunstig rapport, waarin hij pleitte voor een vergelijkbaar programma voor de Nederlandse televisie. Na wat startperikelen – getouwtrek tussen verschillende omroepen, mogelijke samenwerking tussen Nederland en Zweden of België, gesteggel over de lengte, samenstelling en tijdstip van uitzending – kwam er een Nederlandse Sesamstraat.

Er kwam een redactie, met daarin veel wetenschappers, die tien doelstellingen opstelde. Het moest een vrolijk, speels programma worden voor kinderen tussen drie en zes jaar, uit alle milieus. Omdat in Nederland bijna alle vierjarigen al naar school gaan, lag er in tegenstelling tot de Amerikaanse versie meer nadruk op sociaal-emotionele zaken dan op cognitieve.  Sesamstraat was in 1976 voor het eerst op de Nederlandse televisie te zien. Het programma was meteen een groot succes.
Veertig jaar later is Sesamstraat zo veel meer dan een geliefd televisieprogramma. Generaties zijn er mee groot geworden. Geen kind in Nederland dat niet heeft gelachen om, of in spanning gezeten met de bewoners van Sesamstraat, dat via het programma de eerste lessen in cijfers en letters heeft gekregen, of praktische en emotionele problemen heeft leren begrijpen. En eenmaal zelf ouder geworden, blijft het een plezier om samen met het kind te blijven kijken. Sesamstraat is een instituut, een fenomeen. Het minste gerucht over het stopzetten is voldoende voor een nationale rel.Minder bekend, maar daarom niet onbelangrijk, is dat Sesamstraat talloze schrijvers aan werk- en leerervaring heeft geholpen.

Veranderlijk én herkenbaar
Dat Sesamstraat zo’n lang leven is beschoren is te danken aan het vermogen om het programma telkens aan te passen aan de tijdsgeest. De decors kregen geregeld een eigentijds jasje. Zonder dat het opdringerig werd, werden thema’s als feminisme en multiculturalisme in de scènes verweven: Sien had haar eigen winkel en Gerda bracht in 1986 al de Zwarte Piet discussie in (met een verademende redelijkheid!). Maar de essentie van Sesamstraat altijd hetzelfde gebleven.

Na enig zoeken in de beginperiode werd gekozen voor de bekende programmasamenstelling. Onder de paraplu van een voor kinderen aansprekend thema – het weer, knutselen, ontbijten, feest – bestaat iedere aflevering uit een associatieve stroom van liedjes, animaties, verhaaltjes en uitstapjes in het land. Maar de kern zijn de komische scènes, die voor de ene helft bestaan uit nagesynchroniseerd Amerikaans materiaal met Grover, Koekiemonster en Bert en Ernie, en voor de ander helft uit de zogenaamde studio- of straatscènes. Hierin maken Nederlandse scenarioschrijvers zich nuttig.
De straatscènes gaan over de interactie tussen kinderen en volwassenen. Samen maken ze iets geks mee of lossen ze een probleem op. De kinderen zijn de ondernemende Tommie, de openhartige vogel Pino, en aanvankelijk ook  het knuffelbare wezentje Troel, dat echter al gauw werd vervangen door eigenwijze muis Ieniemienie. Volwassenen acteurs vervullen de familierollen voor de drie kinderen, zonder dat die verhoudingen ooit letterlijk worden benoemd. De redactie voelde goed aan dat jonge kijkertjes in Lot, Paula en Hakim de stoere grote zus, lieve oma en speelse buurman herkennen, zonder vragen te stellen over de gezinssamenstelling.


Sesamstraat toont ook een opmerkelijk aanpassingsvermogen voor de ouder wordende acteurs. Frank veranderde van de ondeugende grote broer die wel eens samen met de kinderen kattenkwaad uithaalt, in een zorgzame vader. De grootste ontwikkeling was er voor Aart Staartjes. Omdat Sesamstraat volgens een van de schrijvers ‘een paradijs zonder slang’ was, werd begin jaren tachtig de knorrige en soms wat achterbakse Meneer Aart opgevoerd. Maar toen na het overlijden van Lex Goudsmit, Aart geleidelijk aan de opa-rol op zich nam, werd hij steeds milder. Zijn fouten komen nu vooral voort uit verstrooidheid. De rol van zuurpruim werd overgenomen door Buurman Baasje.

De regels van de straat
Jan Riem begon in 1980 met het schrijven van straatscènes voor Sesamstraat. Hij werd er bij gehaald door Aart Staartjes, met wie hij eerder had gewerkt aan het tikje subversieve De Stratenmakeropzeeshow. “Aart zocht een aantal schrijvers waarvan hij wist wat hij aan hen had,” vertelt Riem. “Zoals zoveel mensen ben ik een hele grote fan van Monty Python. Absurde humor heeft me altijd erg aangetrokken. In kinderprogramma’s kan ik dat ook toepassen. Bij volwassenen moet absurditeit altijd een grote betekenis hebben. Voor kinderen kan iets gewoon alleen heel leuk zijn. “
Sesamstraat is een pedagogisch programma, dus je kunt niet zomaar rare dingen doen. En ook is het kader van kleine kinderen beperkter. Daarbinnen moet je iets doen. Dat is een mooie uitdaging. Het leuke vind ik, als kinderen nog niet naar de basisschool gaan, dat magische in hun denken. Er kan van alles gebeuren. Je kan van alles bedenken. Als ik dat dan laat botsen met de nuchterheid van Buurman Baasje, dan levert dat spanning op.”

Een van de jongere schrijvers van Sesamstraat is Tjeerd Posthuma. “Ik keek altijd naar Sesamstraat. Het is een hele fantasievolle, speelse en daardoor magische plek. Dat trok me heel erg.” Op zijn zestiende trok hij de stoute schoenen aan en schreef hij naar de redactie. Redacteur Jeroen Pelgrom zag wel wat in dit leergierige jonge talent en zette hem aan het werk. Alles wat hij moet weten over schrijven heeft hij naar eigen zeggen daar geleerd.
“Eigenlijk is het een soort kleine speelfilm die je schrijft,” vertelt Posthuma. “Scènes moeten altijd een soort speelsheid hebben, maar er moet tegelijkertijd ook iets aan de hand zijn. Tommie, Ieniemienie en Pino moeten echte paniek, boosheid of teleurstelling ervaren. Ik heb veel kleine kinderen in mijn omgeving. Daar trek ik veel mee op en dan schrijf ik stiekem op wat ze allemaal doen en denken. Laatst wilde mijn neefje  stenen van de trap gooien, wat natuurlijk niet mocht, maar ik begrijp ook wel dat dit een soort spektakel in zich heeft. Dit kan je op een bepaalde manier vertalen naar een straatscène.”
“Het leukste was die beginperiode van 1980 tot 1995. Wat er in je op kwam, kon je aanbieden en dat werd vaak geaccepteerd,” vertelt Jan Riem. Daarna werd de invloed van de redactie groter. “Ik vind dat het aan de ene kant moeilijker is geworden, maar aan de andere kant, word je gedwongen om beter na te denken. Daardoor heb ik meer vaardigheden ontwikkeld en ben ik veel logischer gaan nadenken. Die kennis kan ik ook toepassen op een ander gebied. Commentaar op wat ik schrijf gaat vaak over de vraag of het wel logisch is. Ook krijg ik regelmatig de suggestie of ik het meer kan laten zien in de plaats van dat ik het verwoord.”
“De redactie heeft heel goed in de vingers waar de spanning van de scène in kan zitten voor een kleuter,” aldus Tjeerd Posthuma. “Ze zijn ook heel strak op de taal. Soms zijn er zinnen die net niet begrijpelijk genoeg zijn voor een kleuter. Dan kun je daar samen verder aan knutselen. En je kunt niet zomaar out of character gaan. Bij Buurman Baasje is het bijvoorbeeld een regel dat hij altijd in de kuil valt die hij zelf heeft gegraven. Hij mag nooit de boksbal worden van de andere personages. Anders wordt het een soort pesten.”


Wat maakt een goede Sesamstraat-schrijver? “Ik kan me makkelijk identificeren met personages die kinderen aanspreken,” denkt Posthuma. “Wat ik herken in Ieniemienie is het betweterige en de leiding willen nemen, in Tommie herken ik de melancholie en zijn fascinatie voor kleine dingetje, en ik begrijp Pino’s naïviteit en enthousiasme.”
Ook Riem kan het kinderlijke wat in hem zit naar boven halen. “Het nieuwsgierige en het ontregelende, dingen kunnen omdraaien. Bijvoorbeeld een scène waarin je als kind een ober speelt, die de borden neerzet en snel even wat meepikt van één van die borden omdat je zelf ook trek hebt. Dat verwacht je niet, maar je denkt ook, dat had ik zelf ook kunnen doen. Er zal wel iets van Buurman Baasjes in mij zitten, want de redactie vraagt vaak of ik iets voor hem kan verzinnen”

De eigenheid van een schrijver
Sesamstraat werkt met een no cure no pay systeem. Schrijvers kunnen scènes of ideeën indienen, en de redactie kiest welke geschikt zijn om te verbinden aan een thema. “Het voordeel daarvan,” vertelt redacteur José van Os, “is dat alle straatscènes worden geschreven vanuit de intrinsieke betrokkenheid van de schrijvers zelf, vanuit wat zij denken wat belangrijk is dat gemaakt moet worden. Dit maakt schrijvers samen met ons verantwoordelijk voor het uitgangspunt van de scenes.”
Ons, dat is de redactie van Sesamstraat, waar Van Os al veertien jaar redacteur is. Ze bedenkt nieuwe thema’s, begeleidt schrijvers, stelt afleveringen samen en doet nog veel meer. “Een goede straatscène is als een aangeklede mop,” vertelt ze. “Hij moet helder zijn, kort en moet een twist hebben in de vorm van een grap of een ontroerend moment. Het moet niet de pet te boven gaan van de kleuters, maar het moet ook een tweede laag hebben voor de ouders, die hopelijk meekijken.”
Een straatscène is vooral een kwestie van gevoel. Hij moet natuurlijk altijd gaan om de poppen, niet te lang zijn en hij moet als het even kan een eenheid hebben van plaats en tijd. Verder zijn er geen vastgelegde regels. “Soms sturen nieuwe schrijvers ons proefscènes op, maar dan merk je vaak dat ze vooral heel goed hebben gekeken naar wat anderen doen. Je wil dat elke schrijver iets toevoegt aan wat we al hebben. Iedere schrijver heeft zijn eigen gevoel voor humor en zijn eigen stijl. Liever dat dan dat het in een strak format valt.
Onze feedback gaat meestal over de vraag wat de schrijver precies wil vertellen. Een scène is vaak een grappige gebeurtenis, maar een grappige gebeurtenis maakt nog geen scène. Het zoeken – samen met de schrijver – is dan naar de twist. Wat maakt ‘t af? Vaak blijkt dat de aanloop te lang is of er wordt te lang door gekeuteld. Je wil de scène beknopt en sterk houden. Elke zin moet zo kort en helder mogelijk zijn. En we proberen ons te richten op handeling. Soms blijkt het ook te helpen als je een scène vertelt met een andere pop. Als het qua leeftijd net iets te hoog is voor Tommie kunnen we het omschrijven voor Ieniemienie.”
Dat Sesamstraat zich zo goed kan aanpassen, gaat volgens Van Os heel organisch. Dat is vooral te danken aan het feit dat alle schrijvers en acteurs dicht bij zichzelf kunnen blijven en dat komt soms op wonderlijke manieren bovendrijven:  “Er werd een scène ingestuurd voor Arjan, die luchtgitaar aan het spelen was. Toen bleek dat hij recent echt had meegedaan aan het kampioenschap luchtgitaar spelen. Dat wist die schrijver helemaal niet, maar dat komt er blijkbaar via een rare bocht in.”

De toekomst
Sesamstraat is inmiddels beland in het tijdperk van streamen, waarin peutertjes van twee al leren omgaan met iPads. Wat betekent dit voor het vrolijke kinderprogramma voor het hele gezin? Tjeerd Posthuma zegt hierover: “Als je vroeger televisie keek en er was even een saai stukje bleef je toch zitten. Er was niks anders te zien. Nu zijn kinderen gewend dat ze zodra het saai wordt door kunnen naar het volgende. Wat ik heel fijn vind, is dat je met Uitzending gemist veel flexibeler bent als ouder wanneer je je kind Sesamstraat laat kijken en hoe. De afleveringen zijn thematisch, dus als je kind ziek is, kun je naar een aflevering van Sesamstraat over ziek zijn.”

“Ouders zijn braver geworden. Kinderen worden onder hun invloed misschien wat voorzichtiger,” meent Jan Riem. “Er is een enorme tuttigheid in Nederland. Risico moet zoveel mogelijk worden vermeden. Vroeger zat je met z’n allen televisie te kijken en als er een woord voorbij kwam dat een kind niet kende, vroegen ze het aan de ouders. Nu zitten kinderen in hun eentje te kijken. Het moet ook korter en sneller. Maar waar het in de scènes om gaat, dat verandert niet. Kinderen van die leeftijd hebben dat magische en dat wordt niet aangetast door tablets of wat dan ook.”

“Ik heb alles wat ik weet geleerd bij Sesamstraat,” besluit Posthuma. “Van structuur tot contacten met redacties, werkdiscipline, steeds weer herschrijven, om je heen kijken en interessante dingen verzamelen.  Het is een instituut waar mensen op de toppen van hun kunnen heel goed werk afleveren. Als het prgramma ooit verdwijnt, hoe ga je dan anders die mensen bij elkaar brengen?” José van Os: “Vroeger werden kijkers onder minder netten verdeeld. Sesamstraat had toen een andere positie. Maar wij gaan gewoon door, zolang we de ruimte hebben om te blijven maken.”

Wat zoek je?