Gerard Soeteman: Film is een collectieve inspanning van mensen met talent

Generaties kinderen zaten in spanning voor de buis, geboeid door de avonturen van Floris; al jaren lang worden rond 5 mei De Aanslag en Soldaat van Oranje op tv vertoond; Girls-schrijver en actrice Lena Dunham vertelde eerder dit jaar dat alle seksscènes die ze ooit heeft gedaan zijn geïnspireerd op Turks Fruit. Kortom, het werk van scenarioschrijver Gerard Soeteman heeft de afgelopen vijftig jaar een stempel gedrukt op het collectieve bewustzijn.

Gerard Soeteman is hoofdspreker op de Dag van het Scenario dat dit jaar De waarheid liegen als thema heeft. Plot sprak met de scenarist over zijn ontwikkeling als schrijver, zijn voorkeur voor uitgebreide research en zijn samenwerking met beroemde regisseurs en romanschrijvers.

Vandaag de dag zijn er kasten vol met handboeken voor scenarioschrijvers. Toen u begon met het schrijven van Floris waren die er nog niet. Hoe heeft u het vak geleerd?
“In de harde praktijk. Ik was vertaler bij de NOS. Een programma moest binnen een aantal uren worden vertaald. In een week ondertitelde ik vier of vijf afleveringen van een show van een half uur. Als er een film moest worden ondertiteld, deed ik dat ook. Ik was al geïnteresseerd in schrijven omdat ik Neerlandicus ben met als bijvak Engelse literatuur. Dus ik zat te kijken naar de efficiency van de dialogen. Als je dat een aantal jaren doet en je bent niet al te dom, kan je daar heel veel van opsteken. Efficiency is het belangrijkste wat ik heb geleerd. Hoe je veel kan doen met weinig woorden. Als je een historisch drama schrijft, moet je geen rare, moeilijke woorden gebruiken, omdat je denkt dat ze dat in de zeventiende eeuw deden. De Amerikanen, Fransen en Engelsen die een beetje goed waren, deden dat ook niet.”

Hoe kwam u er toe om Floris te gaan schrijven?
“Tussen mijn kandidaatsexamen en mijn doctoraalexamen ben ik een tijdje leraar geweest. Als jongste leraar op de school moet je ook de bibliotheek beheren. In die periode leerde ik wat kinderen leuk vonden. Dat waren geen zware psychologische verhalen over homoseksuele vaders, geadopteerde broertjes of borderline moeders. Ze wilden het ‘Slot op de Hoef’, of ‘Karl May’. Dat vond ik zelf ook hartstikke leuk. Ik wilde een avontuurlijk verhaal maken dat speelt in de middeleeuwen. In de jaren zestig was in Nederland de Oosterse filosofie erg in opkomst. Daarom heb ik als sidekick van de domme ridder de slimme fakir Sindala bedacht. Door dat te doen, situeer je het verhaal automatisch na de ontdekkingsreizen van de Portugezen rond 1450. Op die manier komt een verhaal mathematisch en weloverwogen tot stand. Het hoofdthema was dat blonde Germanen er op los slaan en oosterlingen eerst nadenken. Dat is er overigens niet uitgekomen.”

Wat opvalt aan uw oeuvre is de verscheidenheid aan genres: een love story, een tienerdrama, een gotische horrorfilm. Wat moet u prikkelen in een verhaal?
“Het moet afwijken van wat er in de regel in Nederland wordt gemaakt. Vóór Spetters werden er alleen maar films gemaakt over problemen van intellectuele middenstanders. Ook moeten de personages die in een verhaal voorkomen mensen zijn die mij interesseren en waarin ik geloof. De jongens in Spetters zijn gebaseerd op bijvoorbeeld de pompbediendes in Nieuwekerk a/d IJssel. Verder moeten ze in een situatie zitten die visueel aantrekkelijk materiaal oplevert voor een regisseur. Ik zou nooit een film over tennissers maken. Motorcrossen vind ik wel visueel.”

Los van dat de films gevarieerd waren, zijn vooral de films die u met Paul Verhoeven maakte ook erg succesvol. Is er van te voren over nagedacht hoe een breed publiek kan worden bereikt?
“Nooit. Iedereen raadde ons af om Soldaat van Oranje te maken, want in die tijd was Prins Bernhard in opspraak. De VARA, Volkskrant en Vrij Nederland voerden campagne tegen het koningshuis. Toen mensen bij de AVRO aan mij vroegen of ik het boek ‘Soldaat van Oranje’ wilde bewerken tot een serie, heb ik dat eerst gelezen en vond dat buitengewoon interessant. Niet vanwege de connectie met Oranje, maar omdat een groot gedeelte van het boek gaat over Erik Hazelhoff Roelfzema’s tijd als bombardementsvlieger in de Tweede Wereldoorlog. Van 1940, toen ik met mijn familie het bombardement op Rotterdam heb overleefd, tot 1945, toen de bommenwerpers blikjes oneetbare biscuit afwierpen in weilanden waar niemand bij kon, heb ik vliegtuigen boven mijn hoofd gezien. Vijf jaar lang was er een front boven mijn hoofd. Dat vliegen is in de film helaas beperkt gebleven tot een paar scènes op het eind, maar dat was voor mij het uitgangspunt: het is visueel en ik kan het met mijn eigen leven verbinden. Maar niemand dacht dat Soldaat van Oranje een succes zou worden, Spetters ook niet, Wat Zien Ik niet, Turks Fruit niet. Dat werden ze per ongeluk wel. Dat is niet alleen mijn verdienste. Dat is in hoge mate de verdienste van alle mensen die aan deze films meewerkten. Film is niet iets van één auteur. Film is een collectieve inspanning van mensen met talent.”

De Tweede Wereldoorlog is een rode draad in uw oeuvre. Harry Mulisch zei ooit, ‘De Tweede Wereldoorlog, dat ben ik’.
“Wat een ouwehoer! Ik mocht hem ook niet. Een keer kwam ik hem tegen toen Fons Rademakers mij had gestrikt voor De Aanslag. Dat was in de P.C. Hooftstraat. Hij kwam uit een kledingzaak en ik uit een broodjeszaak. We keken elkaar aan en hij zei: ‘Zo, jij gaat mijn boek bewerken.’ Ik zei: ‘Ja. En dat kost nogal wat moeite, want het is allemaal bij elkaar gestolen.’ Dat was onze hele conversatie.”

Hoe verloopt bij u het schrijfproces; van een lege pagina tot een draai-klaar scenario?
“Als ik aan iets begin, heb ik bij tachtig of negentig procent van de gevallen een compleet verhaal in mijn hoofd. Soms begin je aan een verhaal en dan blijkt er een begin en een midden te zijn maar geen eind. Dan loop je vast en moet je het weggooien. Maar als er een begin, midden en eind is, dan loopt het wel. Soms moet je geduld hebben. Bijvoorbeeld als je vastloopt omdat er onverwachte dingen gebeuren met personages. Soms zit ik dan een paar dagen te wachten. Gelukkig heb ik een hond, die heeft menig scenario gered. Als ik hem uitlaat, ga ik aan mijn werk denken en komt het weer rond. Wat ook ontzettend helpt is dat ik met Paul Verhoeven van begin af aan kan overleggen, van het allereerste zaadje tot het totaal voldragen kind aan het eind.”

Wat is er nodig om een zo langdurig partnerschap als tussen u en Verhoeven te smeden?
“In de eerste plaats vinden we elkaar verschrikkelijk aardig. Het is niet zo dat we constant bij elkaar koffie drinken, maar we kunnen heel goed praten over allerlei zaken. We inspireren elkaar. Het is als pingpongen. Hij heeft een idee, ik heb een idee, en dat slaan we heen en weer. Soms slaan we ideeën van tafel. Maar heel vaak gaan ze over het netje en retourneert de ander ze vol enthousiasme. Zo ontstaat er een wedstrijd die buitgewoon aardig en spannend is. Het hoofddoel is een mooie film, maar het plezier haal je uit het maken en niet uit het idee dat een miljoen mensen er naar toe gaan. Toen ik aan Zwartboek werkte, zeiden mensen: ‘Weer een film over de Tweede Wereldoorlog? Daar is al zoveel over geweest!’ Dan denk ik, ‘fuck you’, ik schrijf dit.”


U staat er om bekend dat u voor ieder script enorm veel research doet. Waarom is dat belangrijk?
“Alle films die wij hebben gemaakt zijn gebaseerd op de werkelijkheid. Ook zo’n boek als ‘Wat Zien Ik’. Dat waren allemaal rare verhaaltjes van Albert Mol. Dat vonden we niet interessant. Toen vonden we de memoires van een dokter die op de Wallen hoeren had verzorgd. Die had verhalen over hoe die meisjes zijn, hoe ze zich voelen en wat ze zeggen. Dat heeft ons veel meer opgeleverd aan scènes en dialogen dan Albert Mol. Spetters is gebaseerd op tientallen sociologische boeken over mensen in kleine steden. Ik wist niet veel over het geestelijk leven van de pompbediendes in mijn dorp. Toen we dat gingen researchen, bleken ze duivenhouder te zijn of klarinet te spelen in de plaatselijke fanfare. Dat zijn interessante dingen. We deden er ontzaglijk veel om voor de mensen in de bioscoop herkenbare situaties te creëren. We gingen naar wedstrijden van motorcrossers of naar revalidatiecentra. Ook dat levert mooi visueel materiaal op.”

Sommige scenarioschrijvers doen helemaal nooit research.
“Dat moeten ze zelf weten. Iedereen kan op zijn eigen manier zalig worden. Het is alleen niet mijn aanpak. Als ik mijn binnenste naar buiten keer, is dat dan zo interessant dat er drommen mensen naar toe willen? Primair ben ik een journalist. Ik lees het liefst non-fictie. Als ik fictie lees, dan zijn mijn meest geliefde schrijvers mensen die journalist zijn geweest zoals Guy de Maupassant, of Tsjechov, die arts was en op die ervaringen zijn fictie baseerde. Ik kijk zelf ook meer naar  documentaires dan naar speelfilms. Speelfilms interesseren mij geen barst, maar een documentaire over het vervaardigen van kunstledematen kan ik ademloos uitkijken.”

Maar u hebt wel romans bewerkt van een paar van de bekendste Nederlandse auteurs, Mulisch, Wolkers, Reve, Multatuli…
“Dat is volkomen toeval. ‘Max Havelaar’ van Multatuli is geen fictie. Dat is het verhaal van een Nederlandse ambtenaar dat van A tot Z is gedocumenteerd. De Aanslag heb ik gedaan uit schuldgevoel naar Fons Rademakers, omdat onze vorige film Mijn vriend was geflopt, en ook uit experimenteerdrift omdat ik lange dialoogscènes erin kwijt kon. Dat was iets wat Paul Verhoeven en ik nooit deden. Ik vond dat leuk, omdat Fons Rademakers primair een toneelregisseur was die heel goed lange dialoogscènes kon regisseren en interessant kon houden.
Ook Turks Fruits was toeval. Tot ieders verbazing gingen mensen in drommen naar Wat Zien Ik. Daar had niemand op gerekend, ook Rob Houwer niet. Hij heeft toen gevraagd of we niet nog iets hadden. Paul en Gijs Versluys waren net bezig om te kijken of ‘Turks Fruit’ tot een scenario kon worden bewerkt. Daarvoor hadden ze eerst Jan Wolkers zelf gevraagd, maar die kon geen afstand nemen van zijn eigen werk. Dat liep dus fout. Rob Houwer heeft toen op slinkse wijze de rechten verworven en Paul heeft aan mij gevraagd het boek te bewerken. Paul en ik hebben veel moeite gedaan om er achter te komen welke autobiografische elementen er achter het verhaal van Wolkers schuilden. We hebben tot de avond voor de eerste draaidag zitten werken aan het script.
Ze hebben me ook eens gevraagd om ‘Een vlucht regenwulpen’ tot een scenario te bewerken. Maar de personages interesseerden me niet en er zaten geen scènes in die ik voor me zag. Als dat niet het geval is, dan doe ik het niet. Ik heb geen zin om anderhalf jaar van mijn leven te besteden aan het opkrikken van een saai boek. Reve vond ik wel aardig, omdat die man zo gek is en zo tragisch. Hij kon geen vrede hebben met een bestaande situatie. Zo gauw hij ergens gelukkig was, wilde hij uit die situatie breken. Hij vertelde mij dat een van de mooiste boeken die hij kende ‘The Romantic Agony’ van Mario Praz was. Alles wat daar in zit aan symboliek over femmes fatales en het christendom, hebben Paul en ik met groot plezier in De vierde man gestopt.”

Klopt het dat u ooit hebt gezegd ‘De vierde man is een film voor domme critici’?
“Ja. De meestal dronken filmcriticus van het Algemeen Dagblad vond Spetters vreselijk. Het zou banaal zijn. Toen dacht ik, ‘we gaan eens een film maken die helemaal vol zit met symboliek, die ze nog net aankunnen als ze ooit een boek hebben gelezen’. Die film was een soort intellectueel aas met een grote haak erin, om te kijken welke idioot erin zou happen. En ja hoor; het AD vond het een prachtige film. Met een zeker satanisch genoegen heb ik dat allemaal gelezen.”

Hoe gaat u om met niet gemaakt projecten?
“Enerzijds is dat natuurlijk wel teleurstellend. Aan de andere kant heb ik een buitengewoon groot plezier in het schrijven zelf. Ik ben nu bezig met een lange serie over een deugniet die in Afghanistan heeft gediend en zijn trucs op televisie kan gaan bedrijven. Zelfs als het niet door zou gaan, heb ik ongelofelijk veel plezier gehad in het schrijven en ben ik daar een betere schrijver van geworden.”

Wat zou u jonge scenaristen kunnen meegeven?
“Trouw het liefst met een rijke man of vrouw.”

Worden scenarioschrijvers miskend?
“Ik heb daar absoluut geen last van. De enige erkenning die een scenarioschrijver nodig heeft is dat de regisseur zegt: ‘Dit wil ik maken.’ Voor de rest interesseert de opinie van mensen me geen ene fluit. Paul zegt vaak: ‘Ik zou nooit geweest zijn waar ik ben zonder Gerard Soeteman.’ En Gerard zegt altijd: ‘Ik zou niet zijn waar ik ben zonder Paul Verhoeven en Fons Rademakers.’ Datzelfde geldt voor een paar mensen met wie ik bij de televisie heb gewerkt, die niet zo bekend zijn, maar wier namen ik toch wel zou willen noemen: Jan Bosdriesz, Guus van Waveren en mijn mentor bij de televisie Kees van Langeraad.”

Foto Soeteman: Maarten Almekinders

Wat zoek je?